Verhalen waar muziek in zit.
Tearjerker met klein liedje! Janke-Neel
Iets is anders, maar hij weet nog niet wat, of toch wel?
Wat maakte hem wakker? Het moest een ander geluid zijn dan
het vertrouwde klotsen van het water tegen het schip en het zachte zingen van
de wind om de mast. Of was het toch dat ene geluid weer. Hij hoort het de
laatste tijd steeds vaker.
Behoedzaam hijst Harmen zich overeind in de smalle lage
kooi, gespannen luisterend in de duisternis.
Wat maakte hem wakker? Was het toch het ruisende riet, een
vogel misschien, ritselend opgeschrikt door een muskusrat. Zijn nek doet pijn
van het gespannen krom zitten.
Voorzichtig steekt hij zijn stramme benen onder de ruwe
grauwe deken uit en stapt op de koude houten vloer van het vooronder.
Schuifelend zoekt hij zijn weg in het donkere schip, vertrouwend op zijn tast.
Van het vooronder door de roef naar buiten, de kuip in. Kou
slaat hem in zijn gezicht.
Flarden wolken schieten door de lucht en zo nu en dan werpt
de maan een kille schittering over het water.
Alleen staat hij daar in de kuip van zijn schip. Zijn lange
witte onderbroek fladderend rond zijn kromme benen.
Hij slaat zijn armen om zijn dunne lijf en met zijn slaperig
hangende ogen tuurt hij over het weide water.
Hoort hij het nu weer? Die fluistering, die lispelende stem,
die hese zachte melodie, dat oude schippersdeuntje.
Huiverend loopt Harmen langs het gangboord naar de boeg van
het schip. Alles ziet er normaal uit.
De mast staat stevig met de stagen aan de zijkant, de
zwaarden zijn opgetrokken, het zeil onder het dekzeil en de landvasten zitten
stevig om de bolders aan de wal.
Eenzaam ligt het skûtsje tegen de steiger. Geen andere
schepen in de omtrek. Dit is waar Harmen van houdt. Dit is hoe hij het wil.
Rust en stilte, stilte vol van vertrouwd geluid, Maar niet
dat ene geluid, dat niet!!! Ondanks de kille wind en de natte kou sijpelt zweet
langs zijn knokige rug.
Daar is het weer, klagend over het water, het kan de wind
niet zijn, zo zingt de wind niet!
Met zijn handen tegen zijn oren zwalkt hij naar de
veiligheid van de roef, waar hij met bevende vingers de olielamp probeert aan
te krijgen. Kermend zakt hij voorover en begraaft zijn hoofd in zijn handen,
terwijl de tranen op de ruw houten tafel druppen in de roef van zijn snelle skûtsje.
Het snelste skûtsje uit de omtrek. Harmen haalde altijd als
eerste de vracht en had de keuze. Hij werd niet opgezadeld met de stront, die
ook vervoerd moest. Nee, een stront schipper is hij nooit geweest.
Als eerste liep zijn schip Hindelopen binnen om daar de
vracht van de grote klippers die over de Zuiderzee kwamen in te laden en die zo
snel mogelijk op de plaats van bestemming te varen. Zo is het jaren gegaan.
“Je zal moeten jagen, vrouw!”
Het skûtsje ligt pal in de wind, het kanaal is te smal om te
laveren. En ze varen zo mooi op schema. De concurrentie is in de verre omtrek
nog niet te zien. Harmen, Janke- Neel en de schippersmaat Jelle, met zijn drieën
hebben ze het snelle schip door de Friese wateren geloodst.
“Verdomme” Harmen kijkt vertwijfeld naar zijn zwangere
vrouw.
“Verdomme, dat die stomme Jelle net nu aan de schijterij
moet raken. Zo ben ik toch nog een strontschipper”
Met een grap probeert hij de spanning te breken.
“Ik kan zo toch niet jagen Harmen!” klaagt Janke Neel,
terwijl ze liefdevol over haar acht maanden zwangere buik strijkt. “Wil je weer
dat het misgaat?”
Het was toch niet zo vanzelfsprekend als hij had gedacht.
Een kleine tengere vrouw, een gezond sterk wijfie, dat was ze. Dat is ze nog,
zwanger zijn is geen ziekte. Had zijn moeder niet tien gezonde kinderen gebaard?
Janke Neel zal hem er toch minstens vijf schenken!? Dat het die eerste keer mis
ging betekent toch niet dat het nooit goed zal gaan. Hij voelt zich wat kregel
bij de gedachtes over dit ongrijpbare, oncontroleerbare gebeuren. Die
vrouwendingen, die hij niet snapt. Het zijn net “suurtjes” soms die wijven. De
vracht moet binnen, de wind is verkeerd, er moet gejaagd worden en de maat is
ziek. Punt uit!
“Kom op Janke Neel, pak de lijn en spring aan wal!”
Ze liggen zo goed als stil in het smalle kanaal. Er waait
een veel te licht briesje, de zeilen klapperen zacht, maar kunnen de wind niet
vangen. Hij zal ze moeten laten zakken.
Janke Neel kijkt vertwijfeld naar haar man. Moeilijk bukkend
grijpt ze naar de jaaglijn aan het tuig en klimt moeizaam langs het gangboord
om aan wal te gaan. Haar buik lijkt veel te groot voor haar kleine gestalte.
Ze tilt haar lange rokken op en springt met een gilletje
naar de wallenkant. Waarbij ze een schuiver maakt over het natte modderige
jaagpad. Het katoenen tuig gaat over haar smalle schouders onder haar borsten en
boven haar dikke buik langs. Ze begint te lopen, tegen de wind in; haar dunne
blonde krullen pieken rond het bleke gezicht. Met moeite trekt ze de lijn strak
en krijgt ze het schip in beweging, en als het eenmaal vaart, sjokt ze met
gebogen hoofd langs het kanaal. Zachtjes neuriënd zingt ze een oud
schippersdeuntje.
Harmen stuurt het skûtsje zo dicht mogelijk langs de kant.
Blij dat er weer vaart inzit en zijn bezorgdheid over Janke Neel lost op als
hij haar heldere stem over het water hoort. Zo is het leven goed. Ze zullen als
eerste de vracht binnen halen, als eerste hem afleveren, goed geld verdienen.
Hij zal iets moois voor Janke Neel kopen.
Misschien zal er genoeg geld zijn voor een mooi sieraad. Ze
zegt wel dat ze daar niet om geeft, maar hij weet wel hoe ze er van houdt zich
mooi te maken. Hij ziet haar stralende gezicht al voor zich als ze zich het
zilveren kettinkje door hem laat omhangen. Een klein hangertje zal het zijn,
misschien een bloedkoraal, aan een zilveren kettinkje. Dat is toch niet te
duur?
Hij verliest zich in zijn fantasie. De zon schijnt, het
schip vaart, straks maakt het kanaal een bocht en dan zullen ze al snel op het
meer zitten en halve wind verder kunnen varen. Wolkjes drijven in de helder
blauwe lucht, in de weidse verte een rood dak van een boerderij, een kerktorentje.
Hij houdt van het Friese land.
En dan, eerder dan gedacht is daar de bocht in het kanaal,
en hijst Harmen snel de zeilen die ineens de wind vangen, waardoor het skûtsje
meer vaart maakt.
Janke Neel lijkt het niet te merken. Nog steeds als in een
soort trance sjokt ze zacht zingend over het jaagpad.
“Kom op Janke Neel, we hebben weer wind, spring aan boord!”
roept Harmen.
Ze reageert niet. “Janke Neel, kom nou, springen nu!” Het
schip krijgt al meer snelheid en zal haar inhalen als ze niet snel aan boord
springt. “ Toe nou, Janke Neel….., spring!”
Dan ziet hij als in een droom hoe ze plotseling lijkt wakker
te schrikken. Het zingen stopt. Haar ogen gaan verwilderd van het schip naar de
wal. “Nu,…. Janke Neel!”
Ze springt, eindelijk, maar struikelt over de jaaglijn en
tot zijn ontzetting mist ze het schip. Ze doet een poging tot een sprong, maar
het schip heeft al te veel snelheid. Met een klap springt ze tegen de zij boeg
en voordat Harmen iets kan doen is ze onder het skûtsje verdwenen.
Stilte…, doodse stilte…. Geen gezang, helemaal niks meer…,
stilte als voor een storm.
Dan probeert hij het schip in de wind te leggen, over stag
te gaan, maar het kanaal is te smal, de zeilen klapperen, de schoten en klossen
rammelen.
“Nee… Janke Neel…!!!”
Rauwe kreten over het water. Waar is ze? Waarom komt ze niet
meer boven? Schippersmaat Jelle wankelt de roef uit om te kijken wat er is
gebeurd. Als hij eindelijk Janke Neel een behoorlijk eind achter de boot ziet
drijven met haar gezicht naar beneden en de rokken bollend in het water, speelt
zijn buikgriep op. Brakend hangt hij over de reling.
Het ruikt naar kots en stront. Harmen zakt vertwijfeld in
elkaar. Stuurloos, doelloos dobbert het schip. In de verte het meer. En nog
veel verder de Zuiderzee met klippers en vracht.
Nu is Harmen oud. Stram slijt hij zijn laatste jaren op zijn
schip.
Met altijd de herinnering die hem achtervolgd als een vloek.
Een herinnering die hem wakker maakt en lastig valt als een oud schippersdeuntje
fluisterend door het riet, suizend over het donkere water, ijl als een
hersenschim; een herinnering die angstig en spookachtig hem nog eenzamer maakt
in de roef van zijn schip; van zijn snelle skûtsje Janke Neel.
Marjolein Koetsier
Geen opmerkingen:
Een reactie posten